Over de vrouw die het licht aanstak

Terwijl ik bij haar aanbel merk ik dat ik zelf ook best een beetje zenuwachtig ben. Als ze open doet zie ik dat ze zich mooi heeft aangekleed, alsof we samen naar een feestje gaan. Ze lacht naar me maar als ik haar hand vastpak voel ik de spanning er doorheen sijpelen. Binnen drinken we thee en praten we even over koetjes en kalfjes. Zij neemt nog een sigaretje en aan de volle asbak te zien heeft ze er al heel wat op. “Wil je nog thee?”, vraagt ze in de hoop het moment van de waarheid nog even uit te stellen. Ik bedank haar en vraag haar om naast me te komen zitten.

Ik pak haar handen vast en met betraande ogen kijkt ze me aan. “Ik weet heel goed dat dit een heel moeilijk moment voor je is. Maar ik wil je vragen om er met andere ogen naar te kijken.” Uit mijn tas pak ik een kaars en zet hem op tafel. “Zie de kaars als symbool voor de mooie vrouw die jij bent . Een vrouw die zoveel te geven heeft aan de wereld maar die zo bang is om te laten zien wie ze is. Jij mag er zijn. Ook al hebben mensen om je heen je anders doen geloven. Het feit dat jij hier bent is het bewijs dat je hier mag zijn. Hoe spannend vandaag ook is zie het als een nieuw begin, als een feestelijk moment waarop jij besluit dat je het verdient om in het leven te staan. Maar weet ook dat jij beslist. En wat je ook besluit, in mijn ogen ben je sowieso een hele dappere vrouw. Als je de kaars aansteekt gaan we naar buiten en als je het licht nog niet aan wilt steken blijven we binnen. Het is allebei goed.”

Ik geef haar de aansteker en ze begint ermee in haar handen te spelen. Haar ogen kijken er naar en ik aanschouw een enorm moedig mens dat aan het strijden is met zichzelf. Ik voel de spanning stijgen en ben ook benieuwd wat ze gaat doen. Dan haalt ze diep adem en doet ze met heel veel zorg het licht aan. “ Weet je, een tijdje geleden las ik een uitspraak van iemand en die is me bijgebleven. ‘Schepen in de haven zijn veilig, maar dat is niet waar schepen voor zijn gebouwd’. Ik heb me jarenlang veilig gewaand in mijn huis maar dat is niet waarvoor ik ben gebouwd.”

Ze staat op, loopt naar de gang en pakt onze jassen van de kapstok. Gehuld in sjaal en muts opent ze haar voordeur. Ik geef haar een arm en samen zetten we onze voetstappen in een hagelwit sneeuwlandschap. Het is stil buiten, ik hoor alleen heel zachtjes de mantra van deze dappere vrouw:
‘Schepen in de haven zijn veilig, maar dat is niet waar schepen voor zijn gebouwd’. En op het ritme van haar woorden wandelen we. Een enorm gevoel van dankbaarheid komt over mij heen. Dankbaar dat ik dit bijzondere moment met haar heb mogen delen.